‘Ik weet het ook allemaal niet meer hoor, ik hoor zoveel
tegenstrijdige dingen over gezond eten!’ Ik hoor dit regelmatig op mijn
spreekuur en ik snap het ook wel. Het is ook best ingewikkeld, gezond eten. Om goed
te kunnen begrijpen hoe het zit met verschillende en steeds veranderende
adviezen, is het goed om te weten hoe zo’n advies over voeding tot stand komt.
Na het afronden van mijn studie Voeding & Diëtetiek ben
ik Gezondheidswetenschappen gaan studeren aan de Universiteit Maastricht. Daar
leerde ik zelf van dichtbij hoe dat ging; al die onderzoeken naar voeding en de
effecten van voeding op de gezondheid van de mens. Tijdens mijn studie zocht ik
een bijbaantje en omdat ik toen al diëtist was, kon ik makkelijk terecht bij de
afdeling Humane Biologie aan de universiteit. Ik werkte toen zelf mee aan
verschillende voedingsonderzoeken.
Een interventie onderzoek wordt gedaan als je wilt testen of
een bepaalde stof, die van nature in voeding voorkomt of eraan toegevoegd is met
als doel een bepaalde werking te hebben, invloed heeft op de gezondheid van de
mens. Je moet een grote groep mensen deze stof laten gebruiken gedurende een
lange tijd om te zien wat het effect is. Dat kun je dan ook doen in meerdere
groepen, zodat je verschillende doseringen kunt testen. Daarbij is er ook
altijd een groep mensen die de stof niet toegediend krijgt, zodat er een referentiegroep
ontstaat. Zij krijgen een placebo. Ook wordt al rekening gehouden met de
mogelijke doelgroep. Denk hierbij aan mannen/vrouwen, een zekere leeftijdsgroep
(zijn het jong volwassenen of juist ouderen die baat zouden hebben bij deze
stof), wellicht met een vastgelegd
activiteitenpatroon (mensen die gemiddeld bewegen of juist sporters). Het
onderzoek wordt blind uitgevoerd: de mensen die deelnemen weten niet of zij de
werkzame stof krijgen of het placebo. Een andere, nog betrouwbaarder manier van
onderzoeken is dubbelblind: dan weten ook de onderzoekers (nog) niet welke
mensen de werkzame stof krijgen en welke mensen het placebo. Dit soort
onderzoeken heeft vaak een industrie achter zich: een fabrikant die er belang
bij heeft dat de stof is getest en dat bewezen is dat de stof werkzaam is. Er
is dus een financier.
Een ander soort onderzoek is epidemiologisch onderzoek. Er
worden dan geen interventies gedaan, geen stoffen toegevoegd aan het eten of
drinken van mensen. Zij worden alleen maar gemonitord in de tijd. Wat eten zij,
hoe leven zij en welke ziekten ontwikkelen zij in hun leven? Dit soort
onderzoeken vereist zeer grote groepen proefpersonen (5000-10.000 mensen) die
je tientallen jaren moet volgen. Dat komt doordat maar een relatief klein deel
een ziekte zal ontwikkelen. Om statistisch een verband te kunnen aantonen
tussen voeding en ziekte heb je dus veel mensen en veel tijd nodig. Dit soort
onderzoeken is daardoor erg kostbaar en heeft vaak geen directe belanghebbers /
financiers.
Als er een aanwijzing komt uit het epidemiologisch onderzoek
over de mogelijke werking van voeding, volgt er vaak een interventie onderzoek
met dit specifieke voedingsmiddel. Bijvoorbeeld als het erop lijkt dat noten
een gunstig effect hebben op hart- en vaatziekten, dan is er een groep
proefpersonen nodig die dit willen testen. Zij moeten dan gedurende een langere
tijd dagelijks noten eten tegenover een controlegroep die dit minder of niet
eten. Na een maand noten eten kun je nog niets zeggen over het ontstaan van
ziekten (want die zijn er in zo’n korte tijd nog niet) maar wel over
bijvoorbeeld het cholesterolgehalte. Maar zelfs al zie je een daling in het
cholesterolgehalte dan weet je nog niet zeker of het werkelijk een daling tot
gevolg heeft van hart- en vaatziekten.
Voedingsonderzoek is zeker ingewikkeld, het duurt lang en
kan soms tegenstrijdige uitkomsten hebben. Maar het is zo leuk en interessant
wat voeding voor ons kan betekenen en hoe voeding ons soms kan helen. Laat het
je eens goed uitleggen door je diëtist.