donderdag 25 februari 2016

Gezond eten, wat is dat?


‘Ik weet het ook allemaal niet meer hoor, ik hoor zoveel tegenstrijdige dingen over gezond eten!’ Ik hoor dit regelmatig op mijn spreekuur en ik snap het ook wel. Het is ook best ingewikkeld, gezond eten. Om goed te kunnen begrijpen hoe het zit met verschillende en steeds veranderende adviezen, is het goed om te weten hoe zo’n advies over voeding tot stand komt.

Na het afronden van mijn studie Voeding & Diëtetiek ben ik Gezondheidswetenschappen gaan studeren aan de Universiteit Maastricht. Daar leerde ik zelf van dichtbij hoe dat ging; al die onderzoeken naar voeding en de effecten van voeding op de gezondheid van de mens. Tijdens mijn studie zocht ik een bijbaantje en omdat ik toen al diëtist was, kon ik makkelijk terecht bij de afdeling Humane Biologie aan de universiteit. Ik werkte toen zelf mee aan verschillende voedingsonderzoeken.


Een interventie onderzoek wordt gedaan als je wilt testen of een bepaalde stof, die van nature in voeding voorkomt of eraan toegevoegd is met als doel een bepaalde werking te hebben, invloed heeft op de gezondheid van de mens. Je moet een grote groep mensen deze stof laten gebruiken gedurende een lange tijd om te zien wat het effect is. Dat kun je dan ook doen in meerdere groepen, zodat je verschillende doseringen kunt testen. Daarbij is er ook altijd een groep mensen die de stof niet toegediend krijgt, zodat er een referentiegroep ontstaat. Zij krijgen een placebo. Ook wordt al rekening gehouden met de mogelijke doelgroep. Denk hierbij aan mannen/vrouwen, een zekere leeftijdsgroep (zijn het jong volwassenen of juist ouderen die baat zouden hebben bij deze stof),  wellicht met een vastgelegd activiteitenpatroon (mensen die gemiddeld bewegen of juist sporters). Het onderzoek wordt blind uitgevoerd: de mensen die deelnemen weten niet of zij de werkzame stof krijgen of het placebo. Een andere, nog betrouwbaarder manier van onderzoeken is dubbelblind: dan weten ook de onderzoekers (nog) niet welke mensen de werkzame stof krijgen en welke mensen het placebo. Dit soort onderzoeken heeft vaak een industrie achter zich: een fabrikant die er belang bij heeft dat de stof is getest en dat bewezen is dat de stof werkzaam is. Er is dus een financier.

Een ander soort onderzoek is epidemiologisch onderzoek. Er worden dan geen interventies gedaan, geen stoffen toegevoegd aan het eten of drinken van mensen. Zij worden alleen maar gemonitord in de tijd. Wat eten zij, hoe leven zij en welke ziekten ontwikkelen zij in hun leven? Dit soort onderzoeken vereist zeer grote groepen proefpersonen (5000-10.000 mensen) die je tientallen jaren moet volgen. Dat komt doordat maar een relatief klein deel een ziekte zal ontwikkelen. Om statistisch een verband te kunnen aantonen tussen voeding en ziekte heb je dus veel mensen en veel tijd nodig. Dit soort onderzoeken is daardoor erg kostbaar en heeft vaak geen directe belanghebbers / financiers.

Als er een aanwijzing komt uit het epidemiologisch onderzoek over de mogelijke werking van voeding, volgt er vaak een interventie onderzoek met dit specifieke voedingsmiddel. Bijvoorbeeld als het erop lijkt dat noten een gunstig effect hebben op hart- en vaatziekten, dan is er een groep proefpersonen nodig die dit willen testen. Zij moeten dan gedurende een langere tijd dagelijks noten eten tegenover een controlegroep die dit minder of niet eten. Na een maand noten eten kun je nog niets zeggen over het ontstaan van ziekten (want die zijn er in zo’n korte tijd nog niet) maar wel over bijvoorbeeld het cholesterolgehalte. Maar zelfs al zie je een daling in het cholesterolgehalte dan weet je nog niet zeker of het werkelijk een daling tot gevolg heeft van hart- en vaatziekten.

Voedingsonderzoek is zeker ingewikkeld, het duurt lang en kan soms tegenstrijdige uitkomsten hebben. Maar het is zo leuk en interessant wat voeding voor ons kan betekenen en hoe voeding ons soms kan helen. Laat het je eens goed uitleggen door je diëtist.

donderdag 11 februari 2016

Quantified self

In modetijdschrift ELLE lees ik over het fenomeen quantified self; het meten van bijvoorbeeld je bloeddruk, je hartslag, je caloriegebruik en het aantal stappen dat je op een dag zet. Op onze smartphones hebben we steeds meer apps en steeds vaker gaan deze apps over onze gezondheid. In het ELLE artikel lees ik dat er naar verwachting in 2016 één biljoen gezondheids apps gedownload gaan worden. En dat het gebruik ervan tweemaal zo snel groeit als dat van andere apps.

De ontwikkeling Quantified Self is wereldwijd. Meer dan 38 landen hebben al Quantified self community’s. Ook lees ik dat het eerste Quantified Self Institute ter wereld in Groningen staat en verbonden is aan de Hanze Hogeschool. Op de website www.quantifiedself.nl lees ik: “Quantified Self is een beweging die zich bezighoudt met het fenomeen dat de mens in toenemende mate technologie integreert in zijn leven, met het doel informatie te verzamelen over zichzelf en hiervan te leren. Steeds meer mensen doen aan 'selftracking'; ze houden dagelijks bij hoeveel ze bewegen, wat ze eten, wat hun hartslag en bloeddruk is, hoe laat ze naar bed gaan, hoe vaak ze de hond uitlaten of hoeveel luiers ze verwisselen. Omdat het kan, omdat het leuk is en omdat het inzicht oplevert om op basis hiervan betere beslissingen te kunnen nemen.”
Op mijn spreekuur merk ik dat natuurlijk ook. Alleen had ik nog nooit van deze term gehoord. Maar al een aantal jaar komen er nu mensen op het spreekuur die in een app hun eetdagboek bijhouden, die stappentellers gebruiken of geavanceerdere variaties hierop zoals de fitbit. Zij meten hun voedsel inname, meten hoeveel tijd ze aan het bewegen zijn en hoeveel energie ze verbranden met bewegen. Hierdoor vergroot niet alleen hun inzicht, maar ook hun bewustzijn over eten en bewegen. Als je zelf je eetdagboek herhaaldelijk invult, dan zie je op den duur waar je pieken zitten in calorie- of koolhydraat inname en kun je op zoek naar alternatieven voor dat specifieke voedingsmiddel (samen met je diëtist). Ook realiseer je je wat je allemaal in je mond stopt als je het moet opschrijven en als je het terug leest. Eten gaat soms onbewust (bijvoorbeeld: hoe vaak ben je langs de drop pot gelopen op kantoor en heb je een dropje gepakt, deze ochtend, deze dag, deze week?!)
Een andere fijne toepassing van quantified self zag ik laatst bij een cliënt met diabetes. Hij had in plaats van een reguliere glucosemeter waarbij mensen zich steeds een vingerprik moeten geven om in een druppel bloed het glucose gehalte te kunnen meten, een sensor die 24 uur per dag de bloedglucosewaarden bijhoudt. Hij hield het apparaatje naast zijn bovenarm en las zijn glucosewaarde af. Hoe fijn is dat! Hij kon op de meest ‘ongemakkelijke momenten’ zijn bloedglucose zien zónder dat er naaldjes en bloed aan te pas komen: tijdens het sporten, op het werk, in de trein, in gezelschap, noem maar op.
In het ELLEartikel lees ik ook dat in Silicon Valley in bedrijfskantines zelfs wedstrijdjes worden gedaan: wie heeft het gezondst gegeten, de meeste beweging gehad? Zo stimuleer je dus elkaar bij het verbeteren van je leefstijl. Ik ben voor!